Na 3 heerlijke dagen in Albury was het tijd om ons droomhuis te verlaten. We zetten koers naar Lakes Entrance aan de zuidkust. Ook dit stadje was erg op Engeland gebaseerd, zoals heel Australië eigenlijk. En net als de Britten hebben de Aussies echt geen smaak… Misschien is het mijn naïviteit, maar ik had van tevoren echt een beeld van blonde, halflang-harige surfdudes (waarom worden anders al die backpackers-meisjes verliefd op de mannen hier om vervolgens nooit meer terug naar Nederland te komen?!). Maar niets bleek minder waar. Het zijn gewoon allemaal afgeleide Engelsen hier: bleek en regelmatig heel erg dik.
Gelukkig heb ik m’n eigen blonde, halflangharige dude al gevonden en waren de inwoners hier dus niet een al te grote teleurstelling. We aten nog wel even de slechtste pizza ever, gingen een half dagje naar het strand en reden verder naar Phillip Island.
Omdat het blijkbaar de week van de kapotte elektronica was, moesten we nog even via een lokale ICT’er die Jitzes laptop moest repareren. De rugzak met laptop was uit de auto gevallen en hoewel Jitze altijd grote verhalen heeft over zijn onverwoestbare laptop, deed het scherm toch echt helemaal niets meer. Hij heeft gelukkig wereldwijd support, dus na een paar uur wachten, had hij een gloednieuw scherm en werkte alles weer als vanouds. Ik had intussen mijn telefoon laten vallen op een steen, waardoor het scherm gesneuveld was. Ook ik had hiervoor een verzekering (stond Jitze op bij de aanschaf, ik vond het overdreven), maar moest nog even wachten tot Melbourne alvorens ik dit kon laten repareren.
Aan het eind van de middag kwamen we aan in onze cottage op Phillip Island. Een cottage klinkt heel schattig en dat was het ook. Althans in de letterlijke betekenis van het woord, want met 4 volwassenen wil je niet in een ‘schattige cottage’ zitten. Jitze kon in het grootste gedeelte van de studio niet eens rechtop staan en er was één tweepersoonskamer en twee eenpersoonskamers. Toen we ons beklag deden bij de eigenaresse (want hoezo wordt dit aangeraden voor 4 volwassenen?!) bood ze ons een extra kamer in de B&B aan voor dik 150 euro.
Hier hadden we geen zin in, dus we sleepten de matras van de ene eenpersoonskamer naar de andere en konden zo toch nog prima slapen. Phillip Island is verder een soort van groot natuurreservaat, want overal zijn kangoeroes, wombats en inheemse vogelsoorten. Daarbij voelt het ook een beetje als het einde van de wereld als je op de kliffen staat met alleen maar een woeste zee voor je, echt prachtig!
’s Avonds gingen m’n moeder en ik naar de ‘penguin parade’. De mannen voelden zich hier te stoer voor en gingen de zonsondergang fotograferen aan de andere kant van het eiland. Wij zaten inmiddels tussen tientallen Aziaten op een soort van tribune aan het strand te wachten, totdat bij zonsondergang honderden pinguïns het water uit zouden lopen op weg naar hun slaapplek in de duinen.
Zoals overal in Australië waren er weer een miljoenmiljard strenge regels, bijvoorbeeld dat je niet mocht fotograferen, ook niet zonder flits. Lekker tegenstrijdig dat ze zelf wel schijnwerpers op het strand hadden neergezet, zodat we de pinguïns beter konden zien. ;) Na een uur koukleumen was het dan eindelijk zover, de eerste pinguïns verschenen in de branding. Het was echt superschattig, ze wachtten echt totdat de kust (haha) veilig was om dan vervolgens snel naar hun nest te waggelen.
Na afloop liepen we via een vlonderpad terug, waarbij we langs de nesten kwamen en zelfs nog even een baby spotten. Jitze en m’n vader waren inmiddels op een kangoeroe gestuit en onderwierpen deze aan een fotosessie.
De volgende dag was het wederom slecht weer. Af en toe is het een dagje 30 graden, maar vervolgens wordt het weer gewoon 18 graden en regen, heel Nederlands dus… We besloten toch maar naar een koalapark in de omgeving te gaan en zagen welgeteld 8 totaal verregende, diep opgekrulde koala’s. Ze waren wel echt ontzettend cute, dus we gaan zeker nog zo’n park bezoeken!
’s Avonds klaarde het gelukkig op, dus we besloten op ‘safari’ te gaan. We reden naar de zuidelijkste punt van het eiland en maakten daar eerst een wandeling over de boardwalk. Vervolgens reden via een afgelegen weggetje -nog net geschikt voor onze huurauto- terug naar onze cottage. Het duurde maar even en we hadden onze eerste kangoeroe gespot. Hier bleef het niet bij, want vervolgens zagen we elke 50 meter wel weer eentje grazen in de berm. De camera’s draaiden dus overuren en met uiteindelijk een lege batterij gingen we terug naar ons kabouterhuis.
Vanaf daar was het de volgende dag maar een korte rit naar Saint Kilda, een buitenwijk van Melbourne. Hier gingen we eerst m’n iPhone laten repareren en vervolgens op schoenenjacht voor mij. ’s Avonds gingen we namelijk dineren in Attica, het beste restaurant van Australië, de nummer 33 van de wereld en bekroond met 3 Michelinsterren. Er was niet echt een dresscode, maar aangezien ik alleen maar de keuze had tussen sneakers of flipflops vond ik dat toch niet echt passend.
Na lang zoeken vond ik iets geschikts en was ik toonbaar voor die avond. In ons appartement deden de mannen hun pak aan (voor Jitze hadden m’n ouders speciaal een kostuum meegenomen) en m’n moeder en ik een jurkje.
We bestelden een Uber en over het algemeen zijn dat vaak wel gewoon nette auto’s. Dit keer echter niet, dus wij werden voor het meest luxe restaurant ever afgezet in een knaloranje, gedeukte Ford Falcon. Gelukkig mochten we toch Attica betreden en de eerste indruk was nogal minimalistisch. Overal was het zwart, behalve op de ongeveer 10 tafeltjes die her en der in de spotlights stonden.
We begonnen de avond met een glas champagne en kregen daarna in rap tempo zo’n 11 verschillende amuses op tafel. Het was de bedoeling dat we deze met de handen aten, dus we hadden geen zes vorken en messen op tafel liggen, maar alleen een maagdelijk wit tafelkleed. Alle gerechten waren geïnspireerd op de originele Australische keuken, die uit een mix bestaat van het eten van de Aboriginals, -hoe kan het ook anders- Engelse gerechten en, in de omgeving van Melbourne blijkbaar, de Joodse cuisine.
Het tafellinnen kwam in no time onder de vlekken te zitten van onder andere wallaby-bloed en vet uit de gerookte varkensnekjes. Voor m’n moeder was het allemaal een beetje te ver uit de comfortzone. Nadat ze van de schrik bekomen was dat ze niet alleen naar de wc mocht, maar ‘gebodyguard’ moest worden door iemand van het personeel ‘omdat je anders misschien tegen één van de serveersters aanloopt’, verslikte ze zich haast in de smaak van haar gerookte sapje van Granny Smiths om pas weer bij te komen, toen er heerlijke gemarineerde meloenschijven werden geserveerd.
Mijn smaak is natuurlijk ook nog niet zolang geleden nogal uitgebreid, dus ook voor mij zaten er een aantal vreemde gerechten tussen. Zo vond ik het Joodse pasteitje met een hoop gelatine en koude kipvlokken echt niet te doen, terwijl Jitze en m’n vader deze vrolijk wegslobberden. Het zou mij niks verbazen als het eigenlijk kattenvoer was.
In extase raakte ik van de 10-uur gerookte wortels, waarschijnlijk omdat de wortelsmaak totaal verdwenen was! Ook het pasteitje gebaseerd op de Aboriginal-keuken vond ik erg lekker en het dopen van verschillende soorten bladeren in een goddelijke soort van roomboter met balsamico was ook een hoogtepuntje.
Na al deze voorgerechten kregen we een warm handdoekje en konden we ons met schone handen voorbereiden op de rest van de avond. We waren trouwens ontzettend overdressed. Overal zaten mensen in gescheurde jeans of een wit t-shirt. Als Attica van mij was, zou ik direct een dresscode invoeren, maar dat is vast geen verrassing na ons huwelijk. ;)
Na een tijdje werden we meegenomen voor een rondleidinkje in de keukens en in de kruidentuin. Dit is echt Jitzes lievelings, want hij was natuurlijk allang weer aan het bedenken hoe hij bepaalde gerechten na zou kunnen maken. In de tuin stond ook een rookoven die Jitze waarschijnlijk zelfs liever zou willen dan een snelle auto. Oke, dat is niet waar, waarschijnlijk even graag.
We kregen uitleg van een aandoenlijk enthousiaste Aziaat over de verschillende kruiden, waarbij we een heerlijke ‘backyard spider’ te drinken kregen. Daarna was het alweer tijd voor de dessertgangen, maar eigenlijk waren we al vol! Serieus niet te geloven dat sommige mensen nog steeds vinden dat je te weinig krijgt in sterrenrestaurants of dat ze ‘na afloop langs de Mac moesten om hun honger te stillen’.
Het gepocheerde emoe-ei was alleen bij de mannen favoriet, ik had toch liever iets met witte chocola gehad en m’n moeder was inmiddels toe aan een schaaltje ordinaire vanilleyoghurt. Na nog even een familiekiekje bestelden we opnieuw een Uber en overdachten we deze ervaring.
M’n moeder vond het wel een hele beleving en vond sommige gangen uiteindelijk ook ‘best wel lekker’, maar voelde zich niet erg op haar gemak in het zwarte interieur, Jitze is nog steeds totally in love met de rookoven en de kreeft, m’n vader was erg enthousiast over de nieuwe smaken en gerechten die ze serveerden en ik sluit me daar wel redelijk bij aan, de hele ervaring was gewoon erg nice.
De volgende dag was het eindelijk zonnig, maar nog wel koud en gingen we even naar de boulevard. De dag sloten we af met een pastaatje met roomsaus door chef Jitze en ik denk dat m’n moeder daar nog het meeste van genoot. ;)